Ooit mocht ik een kijkje nemen in haar appartement. Ik woonde nog niet in het complex, maar wilde dat wel graag. Op het moment dat ik vanaf de straat in gedachten naar boven tuurde, schreeuwde ze hard in mijn oor. Na wat aandringen “Je mag wel kijken’, ging ik met haar mee. Achteraf was ik haar dankbaar. ‘Kom eens een kop koffie drinken als je hier komt wonen’ zei ze, de buurvrouw in spé.
Eenmaal flatgenoot, begon ik haar te ontlopen.
Omdat ze spuwt en hard schreeuwt. En soms doet ze haar gebit niet in. Als ze in haar pyjama over de galerij loopt vind ik dat ergens wel leuk, maar vooral ook gênant. In de lift met haar voel ik mij ongemakkelijk, vooral als ik haar speeksel op mijn wang voel. En omdat ze dan altijd vraagt of ik koffie kom drinken. Andere buren zochten haar op toen ze haar heup gebroken had en in het ziekenhuis lag.
Ik had willen gaan. Het lukte niet.
De jaren verstrijken. Dan gaat op een zaterdag de deurbel. Twee mannen uit de buurt vergezellen de buurvrouw. Ze komt ontredderd over. De sleutel van Rita’s voordeur past niet meer. ‘Kan zij hier even wachten en bellen?’
En dan zit je ineens met elkaar aan tafel.
De plek waar gegeten en gelachen wordt. Een stuk hout, maar aan dit oppervlak speelt zich een heel leven af. En soms ook onverwachte ontmoetingen. Druk en zenuwachtig schuift ze heen en weer. Ze praat hard, in korte zinnen. Wit schuim vormt zich rond haar mondhoeken. Met een glaasje water – jas nog aan – vertelt ze over haar leven als wijkverpleegster, haar zorgen, haar eenzaamheid. De spanning rondom deze gebeurtenis lijkt groot. We bellen nogmaals met de woningbouwvereniging: ‘Ja, ik ben bijna 80 en ik moet mijn medicijnen innemen. Ik moet NU echt naar binnen.’
Wachtend op de slotenmaker, luister ik verder naar haar verhaal. De tafel kraakt terwijl zij haar verhaal vervolgt. Soep wil ze niet, omdat ze zich bezwaard voelt. Ik vind het onverwacht heel gezellig. Zo hoort het toch te zijn bedenk ik mij. Met buren. Ook, of misschien juist, in de grote stad. Rita wil weten wanneer ik jarig ben.
De bel.
Rita springt op en omhelst me. Het zal de slotenmaker zijn. De volgende dag zie ik een envelopje met vijf euro erin onder mijn deur geschoven. Op het kaartje staan de woorden:
‘Koop er maar iets leuks voor.’ Van Rita.