Treinleven
In de trein zit ik tegenover een wat ouder stel. Het lijken vriendelijke mensen. We maken oogcontact, de vrouw geeft mij een compliment: ‘Wat een leuke muts’. De man knikt. Buiten schijnt een lage winterzon en ik geniet van het licht op de polders.
De vrouw zegt plotseling uit het niets ‘en toch ben ik heel verdrietig!’. ‘Ja’, zegt de man.Ze gaat verder: ‘Ik snap best dat jij graag wilt dat het weer wordt zoals vroeger’. ‘Ja’ zegt de man weer. ‘Maar dat gaat niet meer!’ ‘Nee’ zegt de man.
Er valt een stilte. Ik kijk naar buiten en zie in de ruit dat de vrouw ook naar de polders kijkt.
De vrouw pakt de draad van het gesprek weer op. ‘Ik vind het ook heel naar!’ ‘Ja’ zegt de man. Ik realiseer me dat ze dit gesprek al heel lang voeren, geen uren maar eerder dagen en misschien wel weken. De toon waarop hij begripvol ‘ja’ zegt klinkt uitgeput en leeg geleefd.
De vrouw vervolgt: ‘Ik vind het ook heel naar dat ik een tina heb gehad!’ Ze hoort dat ze iets niet goed zegt en vraagt aan haar man ‘Zeg ik dat goed?’ ‘Tia’ zegt hij en herhaalt het. ‘Tia! De vrouw begint te huilen en pakt haar tas en begint erin te rommelen. Ik pak mijn zakdoekjes en geef er eentje aan haar. Ze kijkt me aan met gebroken ogen en bedankt me.
De man maakt even oogcontact met me. Ik zie dat zijn ogen even gebroken zijn als de hare.
We naderen mijn halte. Voor ik weg ga kijk ik hen even aan en zeg:‘ sterkte!’ En ik vervolg – terwijl ik de man aankijk – ‘Voor u allebei!’. Het voelt als te weinig … Ik stap uit. De zon is fel en ik knipper met mijn ogen. Achter me rijdt de trein door en stap ik mijn eigen leven weer in.